Hoe noem je onderdelen van een boor?
Punthoek, snijkantslengte, spaanvlak of spoed, dit zijn boortermen waar je vast wel eens van hebt gehoord. Maar wat was het ook alweer? In de onderstaande afbeelding zie je een boor - in dit geval met morseconus - met daarbij alle benamingen van de delen van een boor.
A = totale lengte
B = schacht
C = boorlichaam
D = langsvrijloop
E = breedte van de geleiderand
F = breedte van de spiraal
G = punthoek
H = snijkant
I = boordiameter
J = snijkantslengte
K = punt
L = spaanvlak
M = vrijloop rugvlak
N = spoed
O = spiraalgroeflengte
P = hals
Q = uitdrijflip
1 = hiel
2 = dwarssnijkantslengte
3 = dwarssnijkant
4 = diepte van het vrijlooprugvlak
5 = spaangroef
6 = diameter vrijlooprugvlak
7 = neus
8 = dwarssnijkantshoek
9 = tapsheids van de ziel
10 = spiraalhoek
11 = vrijloop van de snijkant
12 = hoofdvrijloopvak
13 = dwarssnijkantspunt